De overstroming van de Eempolders in 1916


Vos, R, 2007, De overstroming van de Eempolders in 1916, Historische Kring Hoogland, 2007-3-1 

In de periode 1854-1889 zijn de gebieden achter de Slaagse Dijk (ten noorden van boerderij Krachtwijk) liefst tien keer onder­gelopen. Dit kwam omdat polder De Slaag als overloop gebied fungeerde ter voorkoming van het onderlopen van de omliggende gemeenten Amersfoort, Soest, Baarn en Eemnes. Het ministerie van Waterstaat zat hier klem tussen de verschillende lokale belangen en koos uiteindelijk in 1894 voor de ‘gulden’ midden­weg met een beperkte dijkverhoging (+2m NAP). Bij de storm­vloed van december 1894 bleven de polders droog en dat stemde tot tevredenheid. Ten onrechte, aangezien het waterpeil toen bijna een meter lager was dan in 1916. De watersnood van dat jaar zette grote delen van Nederland onder water, eiste vele bur­gerslachtoffers en bracht grote schade toe aan de veestapel van de boeren. De overstroming van de Eempolders herhaalde zich nog een maand later. In dit artikel beschrijf ik de overstromingen van 1916 en tracht ik een tipje van de sluier op te lichten waar­om dit kon gebeuren.

Een grote verrassing
In de nacht van donderdag 13 op vrijdag 14 januari 1916 bezweken de dijken op verschillende plaatsen. Verder werd nogal eens de top van de dijk afgeslagen of stroomde het water er gewoon overheen, door de uitzonderlijk hoge water­stand in combinatie met golven. Bij Eembrugge stond het water net hoger dan de kruin van de dijk. De overstorting tastte het binnentalud aan, waardoor de dijk op veel plaatsen bezweek. Bij Hoogland faalden de dijken bij Krachtwijk (22m) en Coelhorst (25m) en was er een volledige doorbraak bij de Drie Sluizen over een lengte van 45m.

De familie Voskuilen aan de Slaagseweg 2. volgens één bron 1916. volgens een andere 1917 (collectie Historische Kring Hoogland)

Vanuit de polder Arkemheen stroomde het water via de kades van de Laak de Eempolders binnen, aangezien de dijk ten noorden van Nijkerk was weggeslagen over een lengte van maar liefst 400m. Aan de Meentweg bij Eemnes was vrijwel op de punt van de dijk een volledige doorbraak. Op dit punt was een mennegat, dat in de zomer een toegang vorm­de voor de boeren en hun vee tot de polders. In de winter werd het afgedicht met zandzakken en schotten, maar het vormde natuurlijk een zwak punt. Ook het kerkje van Eemnes-Binnen aan het buitentalud van de Wakkerendijk stond in het water. Er vielen hier geen dodelijke slachtoffers, zoals in de provincies Zuid- en Noord-Holland.

Op maandag 16 januari meldde De Eemlander welis­waar dat er twee doden te betreuren waren, de oude B. van den Hoven en een 14-jarige De Ridder, maar enige dagen later werd deze melding ingetrokken. De enige bekende dode die tenslotte in de krant werd vermeld was het paard van de melkboer uit Spakenburg, die tevoren samen vaak in Amersfoort kwamen.

Het areaal van Hoogland dat onder water stond was ongeveer 4000 ha (6,5 km2). In de hele omgeving van Eemnes, Baarn, Bunschoten en Hoogland was dit meer dan het dubbele (9000 ha). De schade aan de veestapel was groot. Het grootste veeverlies leden de boeren in de omgeving van Eembrugge. In Spakenburg was de materiële schade aan schepen en huizen enorm. Prins Hendrik bezocht op dinsdag Spakenburg en vertrok daarbij met een boot vanaf Hoogland. De terugreis voltooide de prins met paard en wagen. Zijn vrouw koningin Wilhelmina bezocht de Eem- en Arkemheenpolders op vrijdag, aange­zien zij eerst naar de zwaar getroffen gebieden in Noord-Holland was gegaan.

De bevolking zelf leek zich aanvankelijk niet zo bewust van wat er allemaal gebeurd was. Velen gingen op zondag een kijkje nemen en de pachter van de Luiendijk hief entreegeld voor wie het gat bij de Drie Sluizen wilde zien. Men dacht ook dat een dijkdoorbraak bij Spakenburg de oorzaak van het water was, maar men wist nog niet dat dit op tientallen plaatsen langs de Eem en in de Arkemheenpolder gebeurd was. De plaatselijke kranten openden zoals altijd eerst met het oorlogsnieuws en het belangrijkste binnenlandse nieuws. Pas op pagina 3 (en dan meestal aan het eind) kwam het streeknieuws, zelfs al stond bijna alles onder water!

Het weer en de waterstanden
Bij verschillende peilstations werden de hoogste waterstanden sinds het begin van de metingen (begin 19e eeuw) waargenomen: in Spakenburg (+3.25m NAP, 3 uur in de morgen), Eembrugge (+3.18m, 5 uur) en Amersfoort (+2.60m, 6 uur). Bij Nijkerk kwam de waterstand 5cm onder de hoogste stand uit 1855 (+3.25m, 4uur). Bedenk daarbij dat de normale gemiddelde waterstand van Nijkerk en Spaken burg ongeveer 0m is. Gevolg was dat alle Eempolders onder water kwamen te staan, uitgezonderd de hogere delen in Hoogland, waaronder Duist-Langerijst. De binnenstad van Amersfoort liep vrijwel helemaal onder en hiervan is veel fotomateriaal te vinden op www.archiefeemland.nl. Bij de Koppelpoort meldde De Eemlander op vrijdagmorgen een waterstand van +2.42m, waar het normaal enige decimeters boven nul was.

De Bunschoterstraat was vanaf De Ham al snel niet meer met de fiets begaanbaar. Op de Zevenhuizerstraat kon men wat verder komen, maar ook daar moest men snel omkeren. Van de overstromingen te Hoogland in 1916 is maar één foto gevonden, die echter volgens een andere bron van een volgende watersnood in 1917 zou zijn. Van dat jaar zijn meer foto’s bekend.

Het donker gearceerde gebied stond vermoedelijk onder water. Inkleuring door de auteur op basis van kaarten van Rijkswaterstaat te Den Haag en van de Provinciale Waterstaat te Utrecht

De oorzaak van de overstroming was een stormachtig begin van het jaar met zuidwestenwinden, waardoor de Noordzee volliep. Daarna draaide de wind naar west-noord-west, waardoor het water naar de Waddenzee werd gestuwd. Vervolgens trok de storm aan tot 10 Bft”· bij Den Helder en draaide naar noord-noord-west, waardoor de Zuiderzee volliep ondanks doodtij. Deze storm had bovendien een uitzonderlijk lange duur van 2,5 dag. Daardoor kon de Zuiderzee bij eb niet leeglopen en ontstond een situatie als bij de grote overstroming van 1825. Deze waterstand op de Noord- en Waddenzee was bij de overstroming van de Eempolders van 1917 veel lager, waardoor ze toen zo’n 40 cm lager uitvielen en de schade redelijk beperkt bleef.

Bij Nijkerk zakte het water op 13 januari 1916 gedurende eb eerst nog tot een zeer lage stand van -0,45m, om daarna in 27 uur te stijgen tot +3,25m; een toename van 3,70m. Het aanvankelijk zakken van de waterstand doet een beetje denken aan een tsunami, maar was het gevolg van een draaiend windveld boven Nederland dat samenhangt met de overtrekkende depressie. Het water uit de Noordzee werd door een westenwind al naar de Waddenzee gestuwd, maar in de Zuiderzee werd het water nog opgestuwd richting Stavoren doordat de wind nog uit zuidwest waaide. Hierdoor ontstond een ophoping van water tussen pakweg Urk en Vlieland. Vervolgens stuwde de langdurige aanhoudende noordwesterstorm het water dat zich in de Noord- en Waddenzee had opgehoopt naar de Zuiderzee. De waterstand steeg snel met ruim 3-3,5m en brak de verouderde zeewering op talloze plaatsen door.

Nog meer overstromingen
Daarna volgde van 16 op 17 februari nóg een storm, die kon toeslaan omdat de 400m dijk ten noorden van Nijkerk nog niet was gedicht door het bestuur van de polder Arkemheen, wegens gebrek aan geld en materialen. Naast deze polder liepen toen via de Laak de Eempolders nabij Bunschoten voor een tweede maal onder met zout water. De Eemlander meldde dat Bunschoten en Spakenburg weer niet bereikbaar waren en Nijkerk weer een schiereiland geworden was. In december 1917 zou het trouwens nogmaals gebeuren en in Amersfoort zelfs tweemaal, maar toen was er veel minder schade dan in het jaar ervóór.

De schade voor de boeren
De schade aan de veestapel was groot, voornamelijk in het gebied ten oosten van de Eem. De verliezen waren daar volgens Rijkswaterstaat: 466 stuks rund­vee, 8 paarden, 481 varkens en biggen, 57 schapen, 14 geiten, 2774 kippen, 170 eenden, 15 lokganzen, 14 konijnen en 10 honden. Het zoutgehalte bleek bij Spaken burg gelijk aan dat van Zuiderzeewater, maar een monster bij de Sint Martinuskerk te Hoogland gaf een verhouding van vier delen zoet water tot één deel zout. Het aanwezige zoete water van de Eem heeft in de nabijheid van Hoogland het zoute water voor een groot deel uitgedreven. Afgezien van de hoogst gelegen delen kwam het gebied pas na drie weken weer droog te staan. Bij Hoogland liep nog bouwland met rogge onder, maar door de relatief hoge ligging en het lage zoutgehalte was er geen schade. Dit gold ook voor het hoger gelegen grasland.

Het lager gelegen grasland had wel te lijden, maar omdat het normaal in de winter óók onder water stond zou de schade redelijk zijn meegevallen indien er geen tweede overstroming was geweest. De stoomgemalen in de polder werden nl. altijd in dit seizoen stilgezet, omdat malen niet meer hielp en het vee op stal ging. Bij de tweede overstroming bleek het water helaas veel zouter en half april lagen de graslanden er dan ook erbarmelijk bij. Het natte voorjaar maakte dit nog enigszins goed door uitspoeling. Het hooi van de boeren was meestal bedorven en er dreigde een tekort. De overheid gaf de boeren daarom toestemming de runderen die op stal stonden in Duitsland te verkopen, ondanks onze neutraliteit tijdens de Eerste Wereldoorlog. Vanwege die oorlog bracht dit aardig wat op. De hooiopbrengst leed ook onder een laag slib die was achtergebleven. Juli was warm en dat maakte vervolgens nog wat goed voor de hooiopbrengst. Witbol kwam in het hooiland weinig voor, terwijl men meer biezen en vossestaart tegenkwam. De familie Botterblom, wonende aan de Amersfoortseweg, verloor de hele veestapel en moest in boten worden geëvacueerd.

De vergoeding van het Rijk dekte tenslotte ongeveer de helft van de verliezen van de veestapel en de oogst af. De boeren moesten het daar mee doen. Maar voordat de uitkering kwam was men allang weer aan de slag.

Geëvacueerde Volendammers met eenden in Hooglandse polder bij een eerdere overstroming in 1915. 32 Dorpelingen kwamen met 90.000 eenden hierheen. Dankzij de goede opvang in Hoogland kwam in 1940 de evacuatie van Hoogland naar Volendam en Edam tot stand

De verdere afwikkeling
Het duurde immers lang vóór de overheid iets deed. Het ministerie van Waterstaat schoot niet te hulp en weigerde audiëntie aan de burgemeesters uit de omgeving zonder opgave van redenen. De provincie Gelderland gaf alleen hulp voor een beperkte noodvoorziening. Vermoedelijk gaven het ministerie en de provincie ‘niet thuis’ omdat zij de financiële autonomie van het polderbestuur Arkemheen en het hoogheemraadschap De Bunschoter Veen- en Veldendijk wilden aanpakken. Arkemheen was al sinds de Franse tijd (1795­1813) bezig zijn onafhankelijke positie te verdedigen en Gedeputeerde Staten van Gelderland zag nu haar kans schoon. Uiteindelijk stelden ministerie en provincie voldoende middelen voor veilig dijkherstel beschikbaar, maar Arkemheen verloor als laatste Gelderse polder haar zelfstandigheid. Zo kwam tevens een einde aan de geërfdendag en kwam er een nieuw bestuursreglement.

Het hoogheemraadschap De Bunschoter Veen- en Veldendijk had vóór 16 februari wél afdoende noodvoorzieningen aangebracht, met alleen wat militaire hulp. De tweede overstroming was voor haar dus wel een frustrerende ervaring. Sedert 1889 had zij ook zeggenschap over het beheer en onderhoud van de Eemlandse dijk. Zij hief daar echter geen omslag voor dijkverbeteringen, maar ging voort met het heffen van de gebruikelijke pacht voor het onderhoud. Ook had zij sindsdien het beheer van de Grebbeliniedijk, die viel onder het ministerie van Oorlog. Er ontstond een discussie met Gedeputeerde Staten van Utrecht over zowel de uitvoering en financiering van dijkverhoging als de schuldvraag. Was het dijkbestuur verantwoordelijk voor de doorbraken wegens achterstallig onderhoud?

Men had sedert 1852.geen omslag meer geheven en sindsdien had men ook weinig aan de dijken gedaan, uitgezonderd bij De Slaag. Of had de toezichthouder (de provincie) signalen genegeerd dat de Eemlandse dijk te laag was? GS stelde een onderzoekscommissie in. Beide partijen zagen echter in het rapport van deze commissie hun gelijk. Uiteindelijk trad het dijkbestuur af, maar pas nadat zij door 348 inwoners van het hoogheemraadschap een adhesiebetuiging had laten ondertekenen. Daarin stond dat het onderhoud tot aan de ramp goed was uitgevoerd en dat men direct na de ramp adequaat had opgetreden met het aanbrengen van noodvoorzieningen. Het hoogheemraadschap moest wel van GS de omslagheffing voor dijkonderhoud weer invoeren. Omdat de stemgerechtigde ingelanden hier niet aan wilden, duurde het nog tot 1922 voordat het hoogheemraadschap weer ging heffen.

Eindelijk veilig
Echte veiligheid kwam pas met de aanleg van de Afsluitdijk in 1932. De liberale minister van Verkeer en Waterstaat ir. Cornelis Lely had in 1901 al een wetsontwerp ingediend om de Zuiderzee af te sluiten, maar hij kreeg toen onvoldoende politieke steun. In 1913 probeerde hij het weer, maar hij moest tot de stormvloed van januari 1916 wachten alvorens er vaart in kwam. Op 21 maart 1918 werd de Zuiderzeewet aangenomen, waarin de afsluiting en inpoldering van de Zuiderzee werd geregeld. Hiervoor was flinke druk uitgeoefend door de Zuiderzeevereeniging, die als doel had de plannen voor de inpoldering te ondersteunen.

Beide partijen zagen echter in het rapport van deze commissie hun gelijk.

Zijn we nu nog steeds veilig?
In 1998 is na onderzoek vast komen te staan dat de Eem en de zuidelijke randmeren als buitenwater dienen te worden aangemerkt. Bij bepaalde noordwestelijke windrichtingen in combinatie met een hoge afvoer van de Eem zouden de dijken weer kunnen doorbreken. Nieuwe veiligheidsnormen zijn in 2002 vastgesteld. Op initiatief van het Waterschap Eem en Vallei wordt nu middels een Milieu Effect Rapportage (MER Veiligheid zuide­lijke randmeren) onderzocht op welke manier aan de normen kan worden voldaan, zodat het water veilig gekeerd kan worden. Beoogde alternatieven hebben ongetwijfeld ook consequenties voor de natuur en het landschappelijke aanzicht. Denk bv. aan de beoogde bomenkap op de Grebbelinie, waar maar een beperkt aantal bomen op het binnentalud van de dijk zou mogen blijven staan. Het duurt dus nog even voordat de veiligheid in het gebied aan de nieuwe normen voldoet.

* 10 Beaufort was destijds een windsnelheid tussen de 19,6-23,0 mis. Dit werd bij Den Helder gemeten op 15m hoogte. Vandaag de dag rekent het KNMI anders en is dit ongeveer 9 Bft. Aangezien de wind tegenwoordig altijd op 10m wordt gemeten is dit vandaag de dag 8 à 9 Bft.

Geraadpleegde archieven (Archief Eemland)
Archief Hoogheemraadschap van de Bunschoter Veen- en Veldendijk
Archief Polder en Waterschap De Slaag (beide met inventaris op www.archiefeemland.nl)
Groot onderhoud Grebbelinie (voorstel B&W gemeente Amersfoort en besluit B&W 13 juni 2006)
Startnotitie MER Veiligheid zuidelijke randmeren (DHV Ruimte en Mobiliteit bv, Amersfoort 2005)

Literatuur
Amersfoortsch Dagblad De Eemlander januari 1916, februari 1916, november 1917 en december 1917 (raadpleegbaar op www.archiefeemland.nl)
Bunschoten in 1832. Grondgebruik en eigendom (Stichting Kadastrale Atlas Provincie Utrecht en Werkgroep Kadastrale Atlas, Bunschoten 2005)
Hees H. van, ‘De watersnood van 1916 in Eemnes’, Historische Kring Eemnes 8:1 (1986) 1-40, 102­103 (met krantenberichten over de watersnood verzameld door W. Pecken)
Maarschalkerweerd Ph. e.a. (red.), Door de bank genomen. Hoogland 1896-1996 (Hoogland 1996)
Moelker H.P., De zuidkust van de Zuiderzee, geteisterd door de stormvloed januari 1916 (Alphen aan den Rijn 1986)
Slaats K. en H. Verhorst, Water in de Gelderse Vallei en het Eemland [Barneveld 2002J Verslag over den stormvloed van 13/14 januari 1916 (Rijkswaterstaat 1e en 2e inspectiën, ‘s-Gra venhage 1916)
Verslag Staatscie. [-Lorentz] Zuiderzee 1918-1926 Cs-Gravenhage 1926)
Hagoort W.]., De Gelderse zeepolder Arkemheen (Zutphen 2006)