De Hooifabriek
“We are the humans. We are the world-changers. We hold the planet in the palm of our hands. But we still eat the sun, as we always have done, as we always will for as long we continue to exist. We can’t eat anything else. We consume the energy of the sun in the form of food, and the sun is made available for consumption by plants. Plants make food from the sun by the process of photosynthesis: nothing else in the world can do this. We eat plants, or we do so at second hand, by eating the eaters of plants, or, in longer food chains, the eaters of the eaters of plants.”
Simon Barnes, The History of the World in 100 Plants [i]
Tijdens een gesprek met Gerard Wortel, voormalig dorpsdichter van Eemnes, werd mijn vocabulaire verrijkt met de term “hooifabriek”. Gerard merkte op: “Tja, die polder, het is een hooifabriek. Er is geen koe meer te bekennen.” Hij vervolgt: “Vroeger, in het voorland – de weilanden direct ten oosten van de Wakkerendijk– daar kleurde het van de pinksterbloemen, de boterbloemen, wat al niet. Nu kun je er geen boeket meer plukken. Al moet ik zeggen dat er wel wat verbetering te zien is.”
Dat was een aha-moment voor mij – het inzicht dat Eemland in wezen een voedselproducerende machine is. Een machine die zonlicht via gras en hooi omzet in calorieën die geschikt zijn voor menselijke consumptie.
Deze machine kent haar ontstaan in de 12e eeuw, en functioneert nog steeds op volle toeren. Alle andere kenmerken van het gebied – de ruimtelijkheid, de lange rechte sloten, de dijken en hun historie, de nauwkeurige regulatie van het grondwaterpeil, de aanwezigheid van weidevogels – dienen het hooi, zijn eraan ondergeschikt of vinden er hun oorsprong. Ze zijn allemaal nevenproducten van ‘de hooifabriek’.
Het begon met een stormvloed: de Allerheiligenvloed van 1170. Deze doorbraak was het begin van de omvorming van het ‘Almere’ naar wat later de ‘Zuiderzee’ genoemd wordt. Een reeks doorbraken van de duinenrij bij den Helder verbeterde de natuurlijke afwatering van het Eemland. Dit bood de mogelijkheid om het moerassige land rondom de rivier de Eem droog te leggen en te ontginnen.
Het oorspronkelijke moeras, met koepels veenmos waartussen een door bomen omzoomd riviertje naar het Almere slingerde, werd in de eeuwen daarna door mensenhand omgevormd tot een productielandschap. Ontwatering leidde tot oxidatie en inklinking van het veen, en de percelen bleven drassig. Hierdoor bleken ze ongeschikt voor akkerbouw en werden ze gebruikt voor veeteelt of hooibouw. [ii]
In de daaropvolgende eeuwen bracht het water zowel rijkdom als gevaar.
Laten we het even niet over de dijkdoorbraken hebben. Die waren er genoeg. Met een verdrietig makende regelmaat gingen vee, huisraad en ook mensenlevens verloren. Maar het reguliere hoogwater in de monding van de Eem was zeer welkom, als het de dijken maar niet bedreigde. Jaarlijks trad de Eem buiten zijn oevers, zette haar delta onder water en liet slib achter, Waardoor het land zeer vruchtbaar was. Het hooi was daardoor beroemd tot ver buiten het gebied, en maakte de Eemlandse boeren welvarend.[iii] Het maaien was langdurig en zwaar werk, dat door de mannen werd gedaan. Vrouwen en kinderen hielpen bij het harken en keren van het hooi, een arbeidsverdeling die door de eeuwen heen dezelfde bleef..Was het hooi droog dan werd het op de hooiwagen geladen en opgetast op de hooiberg bij de boerderij. Nadat de laatste wagen met hooi was binnengehaald verzamelde de boer zijn werkvolk: maaiers, man-en vrouwvolk, allen die geholpen hadden bij de hooibouw op de deel of in de huiskamer en er volgde een onthaal, vanouds bekend als het hooivet. [iv]
Naast hooi was vee een belangrijke bron van inkomsten. Diverse bronnen uit de tweede helft van de 14e eeuw vertellen over ossen die door kooplieden in Amersfoort werden gekocht.De ossen kwamen helemaal vanuit Denemarken en werden tot in Holland, Brabant en zelfs Vlaanderen gevoerd. Als magere ossen werden ze in het begin van het voorjaar op de ‘magere ossenmarkt’ door de zogenaamde vetweiders gekocht. [v] Op de voedzame graslanden van het Eemland werden deze ossen vetgemest, om na de zomer geslacht te worden, gepekeld en in tonnen verpakt. Dit vlees werd vervolgens verkocht aan de VOC en ging met de VOC schepen de wereld over. Pas in de loop van de 18e eeuw ging deze ossenhandel teniet. [vi]
Eeuwen lang was Eemland dus een open weidegebied, waar voedsel werd geproduceerd voor de nationale en internationale handel. Wandelaar J.A. De Rijk schetste in 1905 dit beeld:
“Rechts van den weg treft u zeker het ruime vergezicht over de Eempolders. Klim hier op den dijk en laat uw blikken dwaalen over de groene vlakte. Zulk een ruim uitzicht vindt in het Gooi zijn wedergade niet. Daar ligt het kerkje van Eemnes-binnen; ginds, wat verder op, ziet gij den toren van Eemnes-buiten, en recht voor u uit Bunschoten, ja zelfs Nijkerk. Niet waar, na al onze boschgezichten geeft zulk een echt Hollandsch poldergezicht toch ook weer een aangename afwisseling. Rustig en vreedzaam grazen de runderen op de groene vlakte, zij ligt zoo vredig voor u, alsof hare rust nooit gestoord wordt. En toch kan deze vlakte … de buit worden van woeste golven, die tegen den dijk klotsen en beuken, alsof zij in haar woede de haar aangelegde boeien willen vernielen … de storm jaagt het zeewater de Eem in; deze kan al dien toevloed niet verzwelgen en in korten tijd stroomt de polder vol. … Ongelukkig als zulk een vloed opkomt in den hooitijd, gelijk in 1903 geschiedde. Dan mislukt de zoo kostbare oogst en er is bitter verdriet onder de eenvoudige daken van het lange dijkdorp. Gelukkig behoort zulk een ramp tot de zeldzaamheden; gewoonlijk komen de overstroomingen voor in den herfst of in het voorjaar en voeren dan juist kostbare schatten aan, n.l. vruchtbare kleideelen.”[vii]
Overstromingen horen sinds het begin van de twintigste eeuw tot het verleden – althans, zo lijkt het. Het dankbaar ontvangen van vruchtbaar slib werd vervangen door het opbrengen van drijf- en kunstmest. Het arbeidsintensieve maaien met de hand verdween door de machinering in de landbouw. Maar nog steeds optimaliseert men de Eempolder voor het verbouwen van gras en hooi, om daarmee – via de koe – melk, kaas en vlees te produceren.
Ik sprak met Gert-Jan de Jong over zijn melkveehouderij in Eemland. Gert-Jan is een van de initiatiefnemers van het agrarisch Collectief Eemland, dat sinds 2016 verantwoordelijk is voor het agrarisch natuur- en landschapsbeheer in de Eemlandse polder. Hij zegt: “Als kind al beschermde ik de nesten wanneer we met machines het land op gingen.” Tot op de dag van vandaag zet hij zich daarvoor in, hoewel er veel veranderingen zijn geweest in het boerenbestaan. Zoals Gert-Jan het verwoordt: “Met mijn bedrijf houd ik vier ambtenaren aan het werk.” Met andere woorden, er zijn talloze regelingen waar een boer, die ook “natuur” produceert, aan moet voldoen.
Ik vraag hem naar de bestemming van de melk, en hier komt Gert-Jan met een voor mij verrassend verhaal. In eerste instantie gaat de melk naar de melkfabriek, waar de boer wordt uitbetaald op basis van het vet- en eiwitgehalte van de melk. Wat ik niet wist, is dat maar 30% van de melk als verse melk naar de consument gaat. De overige 70% wordt verwerkt tot kaas en melkpoeder, waarvan het merendeel wordt geëxporteerd naar Duitsland, België en Frankrijk. Op hun beurt leveren deze landen weer yoghurt en kwark aan Nederland. De hooifabriek blijft dus nog steeds produceren voor de internationale markt. [i]
“Ik had niet gedacht dat ik er een tweede huisje voor nodig zou hebben, om nog eens ingescherpt te krijgen welk landschap ons in Nederland omgeeft. Ik dacht dat ik het al wist. Wij worden immers overal omgeven door ons aanstaande voedsel. …. Al die prachtige boerderijen … Al die weiden, die op hun beurt weer allerlei interessant vogelleven mogelijk maakten, vormden een enorm areaal dat als zodanig even weinig met natuur te maken had als – bijna – de hele rest van Nederland: bedijkt, ontveend, verkaveld, ontwaterd, ingepolderd, bemalen, gekanaliseerd. Onze delta, allicht, is een en al kunstmatigheid. Al eeuwenlang, al duizend jaar. Dit is het duizendjarig rijk van de vleeseters en van de melkdrinkers, van de kaasmakers en de botersmeerders.“[viii]
[i] Barnes, S, 2022, The History of the World in 100 Plants page 6, Simon & Schuster UK ltd, London
[ii] Gijsbers, W. M. 1999. Kapitale ossen. De internationale handel in slachtvee in Noordwest-Europa 1300-1750, UvA-DARE
[iii] Interview met Arie ter Beek, Directeur bij Stichting Centrum voor Erfgoed & Cultuur Bunschoten, maart 2023
[i] Interview met Gert-Jan de Jong, februari 2023
[iv] Heupers, E, 1982, Na de hooibouw het hooivet, Kwartaalblad Historische Kring Eemnes, jaargang 1982 pag 55 – 59
[v] Snieder, F, 2010, Boeren in de stad, en waarom Amersfoort een tweede stadsmuur bouwde, Jaarboek Flehite 11, 46-63.
[vi] Gijsbers, W. M. 1999. Kapitale ossen. De internationale handel in slachtvee in Noordwest-Europa 1300-1750, UvA-DARE
[vii] de Rijk, J. A, 1905, Wandelingen door Gooi- en Eemland en omstreken, Gebrs Klene, Hilversum, pag 160
[viii] Matsier, N , 2012, Natuur, een kwestie van vakantie. Trouw. https://www.trouw.nl/duurzaamheid-natuur/de-kameleonkunde-is-springlevend-alweer-een-nieuwe-soort~b3357a8a/