Waterwoorden

Waterwoorden

ank - ank, hank, strang - buitendijks gelegen plas of doodlopende rivierarm
anti-tankgracht - diepe gegraven met water gevulde gracht met steile oevers om tanks tegen te houden
aquaduct - aquaduct, brugkanaal, kanaalbrug - brug voor een waterloop waarbij andere verkeersstromen onder het water door worden geleid
aquaduct - waterleiding die als overdekt kanaal bovengronds over gemetselde bogen is aangelegd
arm - arm, braas - armvormig uitsteeksel van zee in of tussen land
arm - arm, nevenspoor, rivierarm - deel van een rivier dat zijn water uit de hoofdrivier ontvangt
baai - baai, bocht, golf, inham, schoot, wijk, wijkje - inham van de zee in het land
baardzee - baardzee, wendelmeere - omringende zee
bad - bad, cadier, keer, therme - plaats met warm thermisch water
baggerput - baggergat, baggerput, dijkput - door baggeren ontstane waterpoel
bakwetering - brede afwateringssloot op korte afstand achter de rivierdijk
balg - balg, drecht, kil, kreek - een inham van de zee met eb- en vloedstroom
balkengat - balkengat, houtkolk - gedeelte van het vaarwater of de haven waarin men boomstammen waterde
bassin - bassin, bekken, kom, reservoir - plaats waar water bewaard kan worden
beek - beek, laak, lede, vleit - natuurlijke afwatering in moerassig terrein
beek - beek, beets - een natuurlijke stroom ondiep water die vanuit een oorsprong, vaak een bron, stroomafwaarts vloeit
1 2 3 4 5 64