Waterwoorden

Waterwoorden

samenloop - confluentie, samenloop, samenstroming, samenvloeiing - plaats waar twee rivieren bij elkaar komen en gezamenlijk hun loop voortzetten
samenstroming - confluentie, samenloop, samenstroming, samenvloeiing - plaats waar twee rivieren bij elkaar komen en gezamenlijk hun loop voortzetten
samenvloeiing - confluentie, samenloop, samenstroming, samenvloeiing - plaats waar twee rivieren bij elkaar komen en gezamenlijk hun loop voortzetten
sas - kolk, sas, schutkolk, sluiskolk, wiel - water in de sluis tussen de sluisdeuren
schaar - schaar, schar, schoer, slenk - geul waardoor eb of vloed stroomt
schar - schaar, schar, schoer, slenk - geul waardoor eb of vloed stroomt
scheepskom - dok, scheepskom - met een of twee sluisdeuren afgesloten gegraven haven
scheld - lieskemeer, scheld, scheldmeer, schildmeer - ondiepe waterplas
schelfmeer - lieskemeer, scheld, scheldmeer, schildmeer - ondiepe waterplas
scheur - een oude algemene aanduiding voor een diepe vaargeul
schildmeer - lieskemeer, scheld, scheldmeer, schildmeer - ondiepe waterplas
schiplede - drecht, grift, kanaal, rinne, schiplede, vaart - gegraven stuk vaarwater van redelijke omvang, waarin het water kunstmatig op een bepaald niveau gehouden wordt
schipsloot - brandsloot, opvaart, schipsloot, schipvaart - kanaal dat haaks op een ander kanaal staat
schipvaart - brandsloot, opvaart, schipsloot, schipvaart - kanaal dat haaks op een ander kanaal staat
schoer - smalle sloot
schoer - schaar, schar, schoer, slenk - geul waardoor eb of vloed stroomt
1 2 3 9