Waterwoorden

Waterwoorden

kalle - kleine waterstroom, gootje
kanaal - drecht, grift, kanaal, rinne, schiplede, vaart - gegraven stuk vaarwater van redelijke omvang, waarin het water kunstmatig op een bepaald niveau gehouden wordt
kanaalbrug - aquaduct, brugkanaal, kanaalbrug - brug voor een waterloop waarbij andere verkeersstromen onder het water door worden geleid
kandel - kandel, kanjel - waterloopje
kanjel - kandel, kanjel - waterloopje
kavelsloot - kavelsloot, weersloot - scheisloot tussen de kavels van een bedijking, dwars op een tochtsloot
keel - stukje van een wetering
keel - keel, pijp, vangpijp - smalle sloot in een eendekooi
keel - waterdoorgang tussen twee legakkers in de veenderij
keen - gantel, gein, gene, genne, keen, keene - oude aanduiding voor een geul met stromend water
keen - keen, sien, sjaan - smalle ontwateringssloot
keene - gantel, gein, gene, genne, keen, keene - oude aanduiding voor een geul met stromend water
keer - wending in een waterloop
keer - bad, cadier, keer, therme - plaats met warm thermisch water
keer - een stroom die veroorzaakt wordt door wind die het water meesleept
keern - keern, viskuil, weier, weijerd - aangelegde plas water waarin vissen gehouden en gekweekt worden
1 2 3 4