Waterwoorden

Waterwoorden

nauw - hals, nauw, nauwte, passage, waterkeel - plaatselijke versmalling van het vaarwater of een doorgang naar groot vaarwater, een meer o.i.d.
nauwte - hals, nauw, nauwte, passage, waterkeel - plaatselijke versmalling van het vaarwater of een doorgang naar groot vaarwater, een meer o.i.d.
neer - neer, nering, pompel - wervel met snelle draaiing van water
neksloot - sloot binnenlangs de ringdijk van een polder
nering - neer, nering, pompel - wervel met snelle draaiing van water
nervelzee - binnenzee, nervelzee - zee die (vrijwel) geheel door land is omgeven
nevengeul - nevengeul, streng - parallel aan de hoofdstroom van een rivier of beek lopende watergang
nevenspoor - arm, nevenspoor, rivierarm - deel van een rivier dat zijn water uit de hoofdrivier ontvangt