Waterwoorden

Waterwoorden

dalweg - dalweg, geul, stroomgeul - verdieping van een vaarwater, ontstaan door de stroming van het water
del - del, kolk, rei, slat - ondiep stilstaand water
delf - delf, delft, delte, delve, dulf, dulve - oude benaming voor vaart, kanaal, gracht, sloot
delft - delf, delft, delte, delve, dulf, dulve - oude benaming voor vaart, kanaal, gracht, sloot
delta - delta, estuarium, rivierdelta, riviermond - trechtervormige monding van een rivier ontstaan door afzetting van sediment
delte - delf, delft, delte, delve, dulf, dulve - oude benaming voor vaart, kanaal, gracht, sloot
delve - delf, delft, delte, delve, dulf, dulve - oude benaming voor vaart, kanaal, gracht, sloot
die - aa, aar, ae, die, e, ee, ie, ij - oude benaming voor een natuurlijke waterloop
diep - diep, moervaart, monde, praamgracht - gegraven kanaal in een turfwinningsgebied, ter ontwatering van het veen en als transportweg voor de afvoer van de turf
diep - mui, muistroom, diep, trekgat - snelle stroom water die loodrecht op de kust staat
diep - diep, diepte - verdiept uitgegraven kanaal of uitgediept natuurlijk vaarwater
dijkput - baggergat, baggerput, dijkput - door baggeren ontstane waterpoel
dijksloot - sloot langs de binnenzijde van een dijk
dobbe - dobbe, drenk, drenkplaats, drinkkolk, drinkkuil - natuurlijke of gegraven poel zonder aan- of afvoer, gebruikt voor drink- of bluswater of drinkplaats voor het vee
dode arm - doodlopende zijtak van een rivier
dok - dok, scheepskom - met een of twee sluisdeuren afgesloten gegraven haven
1 2 3 4