Waterwoorden

Waterwoorden

baai - baai, bocht, golf, inham, schoot, wijk, wijkje - inham van de zee in het land
baardzee - baardzee, wendelmeere - omringende zee
bad - bad, cadier, keer, therme - plaats met warm thermisch water
baggerput - baggergat, baggerput, dijkput - door baggeren ontstane waterpoel
bakwetering - brede afwateringssloot op korte afstand achter de rivierdijk
balg - balg, drecht, kil, kreek - een inham van de zee met eb- en vloedstroom
balkengat - balkengat, houtkolk - gedeelte van het vaarwater of de haven waarin men boomstammen waterde
bassin - bassin, bekken, kom, reservoir - plaats waar water bewaard kan worden
beek - beek, laak, lede, vleit - natuurlijke afwatering in moerassig terrein
beek - beek, beets - een natuurlijke stroom ondiep water die vanuit een oorsprong, vaak een bron, stroomafwaarts vloeit
beekbron - beekbron, bekkespring, born, kwik - plaats waar een beek ontspringt
beets - beek, beets - een natuurlijke stroom ondiep water die vanuit een oorsprong, vaak een bron, stroomafwaarts vloeit
bekken - bassin, bekken, kom, reservoir - plaats waar water bewaard kan worden
bekkespring - beekbron, bekkespring, born, kwik - plaats waar een beek ontspringt
benedenloop - vanaf de bron gezien het laatste gedeelte van een rivier, waar deze zich sterk verbreedt
benedenrivier - benedenrivier, benedenstroom - gedeelte van de rivier waar de invloed van ed en vloed merkbaar is
1 2 3 5