Waterwoorden

Waterwoorden

haf - hef, haf - zee, in het bijzonder de waddenzee
haf - etang, haf, kustmeer, lagoen, lagune, strandmeer, zoutmeer - door een schoorwal geheel of gedeeltelijk afgesloten deel van de zee
halige sloot - sloot waarvan de aangrenzende eigenaren elk de helft bezitten en voor onderhoud dienen te zorgen
halmer - halmer, halmoer, heiningssloot, heinsloot - smalle sloot in de polder die vaak de grens aangeeft tussen twee boerderijen
halmoer - halmer, halmoer, heiningssloot, heinsloot - smalle sloot in de polder die vaak de grens aangeeft tussen twee boerderijen
hals - hals, nauw, nauwte, passage, waterkeel - plaatselijke versmalling van het vaarwater of een doorgang naar groot vaarwater, een meer o.i.d.
han - han, kemmel, kromte, meander, rivierbocht - bocht of kromming in een rivier of andere waterloop
hank - ank, hank, strang - buitendijks gelegen plas of doodlopende rivierarm
hank - hank, kil, kille, strang - doodlopende geul van een rivier
havenkolk - havenkolk, havenkom, kom - verbreding van het vaarwater, dat als haven gebruikt wordt
havenkom - havenkolk, havenkom, kom - verbreding van het vaarwater, dat als haven gebruikt wordt
hef - hef, haf - zee, in het bijzonder de waddenzee
heidemeer - heidemeer, heideplas, heideven, slat - stilstaand waterbekken in de hei
heideplas - heidemeer, heideplas, heideven, slat - stilstaand waterbekken in de hei
heideven - heidemeer, heideplas, heideven, slat - stilstaand waterbekken in de hei
heiningssloot - halmer, halmoer, heiningssloot, heinsloot - smalle sloot in de polder die vaak de grens aangeeft tussen twee boerderijen
1 2