Ik heb een verplichting het Jodendom in stand te houden

‘Voor de oorlog woonden er meerdere Joodse families in Rossum: Van Gelder, de dames Kalker en mijn familie, Stranders. Na de oorlog waren mijn ouders de enigen. Mijn grootouders en mijn zusje van 4 zijn in de oorlog weggevoerd. Ze zaten ondergedoken in Kerkdriel, zijn verraden, gingen terug naar Rossum en zijn daar opgepakt. Mijn ouders waren ondergedoken in Limburg en hebben de oorlog overleefd.
Mijn vader was in de oorlog ten einde raad. Hij had gehoord dat zijn ouders en zijn dochtertje waren opgepakt. Hij liep een kapelletje binnen en ging er zitten. Hij zag bezoekers komen en gaan om er te bidden. Het roerde hem dat zij troost vonden in hun geloof. Dat gaf hem kracht. Tegen het eind van de oorlog, toen het zuiden al bevrijd was, is er nog een zusje geboren. In 1945 konden mijn ouders weer naar huis, naar hun Rossumse slagerij. Daar ben ik geboren.’

‘Mijn ouders vonden een Joodse opvoeding belangrijk. Zij hoorden tot het orthodoxe Jodendom, maar na de Tweede Wereldoorlog keken ze anders tegen de wereld aan, “dat mensen goed moesten zijn voor elkaar”. Ze waren religieus niet verstard. Als voorbereiding op de bar mitswa stuurden ze mij naar een Joodse school. Daar ging ik als zesjarige, in mijn eentje, op donderdagmiddag met de busonderneming Onze Tram naar de Joodse les in den Bosch.’

In Rossum ging Louis naar de katholieke kleuterschool (‘ik leerde er Weesgegroetjes bidden’) en daarna naar de openbare lagere school. Louis, de 65 inmiddels gepasseerd, praat nog steeds met enthousiasme over dominee Douwes van wie hij godsdienstles kreeg. ‘Het ging altijd over het Oude Testament, de Joodse verhalen. Het was een geweldige man, hij was begaan met Joden. In de oorlog had hij acht onderduikers. Hij vertelde over de Joodse wet om tien procent van het graan op het land te laten staan voor de armen, die het vrij mochten verzamelen.’

‘Ik ben geen gelovig mens. Maar ik heb wel vastgehouden dat je sociaal moet zijn, goed moet zijn voor je medemens, wie dan ook. Dat vind ik het goede van het Jodendom. Je moet eerst mens zijn voor de mensen, dan pas kun je tot God (wij zeggen ‘Adonai’) komen. In welk opzicht ik nog Joods ben? Omdat er zo weinig over zijn, heb ik een verplichting te helpen het Jodendom in stand te houden. Samen met mijn vrouw ben ik bezig geweest om de sjoel in Zaltbommel weer te laten functioneren voor een liberale gemeenschap. We hadden financieel al iets bij elkaar, maar de gemeente vond de synagoge uit 1854 geen historisch gebouw. Het is daarom niet doorgegaan, we kregen geen subsidie. Uit een ander initiatief is later het Mikwe, het rituele badhuis, herbouwd.’

Louis’ grootvader, die in het Rotterdamse dorp Charlois woonde, was slager. Eind negentiende eeuw trok hij naar het Bommelerwaardse Rossum, naar een kleine slagerij aan de dijk. Een paar jaar later, in 1900, bouwde hij een nieuwe slagerij in de Koningstraat. Louis’ vader, nam het bedrijf over en was daarnaast veehandelaar. Louis zelf ging een stapje verder: hij werd keurmeester voor vee en vlees. Niet alleen Rossum, maar vooral Zaltbommel – de stad waar Louis in 1973 ging wonen – telde veel slagers. Hoe komt dat toch, dat zoveel Joden in het slagersvak terecht kwamen? Louis: ‘Joden mochten geen lid worden van de gildes. Het slagersvak kende geen gilde, het was een vrij beroep. Veel Joden kozen voor dit vak. Of ze werden actief in de handel, dat mocht ook. Daarmee hebben ze er aan bijgedragen dat menige stad tot grote bloei kwam.’

Joodse feesten
Louis Stranders – die zichzelf geen lettergeleerde vindt – heeft goede herinneringen aan Joodse feesten uit zijn jeugd:
Chanoeka, het feest van het licht. ‘Dat komt in de buurt van kerst.’
Poerim. ‘Dat is een kinderfeest, het lijkt een beetje op carnaval, je komt dan verkleed. Dat was altijd leuk, ik koos een keer voor Mickey Mouse..
Pesach, Joods Paasfeest. ‘Op seideravond wordt het verhaal van de uittocht van de Joden uit Egypte verteld. Je eet dan matses, ongezuurde broden.’
Het Loofhuttenfeest, het oogstfeest. ‘Er werd een hut gebouwd, daar ging je eten en zingen en je bleef er slapen, wel zeven dagen. Ik was daar met mijn neven en nichten, het is een groot feest.’
Jom Kipoer, de grote verzoendag. ‘Dat is een vastendag. Je mag het pas vieren als je je verzoend hebt met iedereen met wie je onenigheid hebt.’