Het zou kaal zijn zonder de kerk

 

‘Ik kom uit een Brabants dorp. We waren hartstikke katholiek. Mijn vader was koster, mijn vijf broers waren misdienaars. Ik wilde ook iets actiefs: ik ging op het kerkkoortje. Zingen vind ik nog steeds heerlijk. Zingen is bidden voor twee, zeg ik nu.

Ik steek vaak een kaarsje aan voor Maria. Dat heb ik van mijn moeder, die deed dat ook. Ik heb het plichtmatige van mijn vader en het gevoelsmatige van mijn moeder. Ze zag het geloof niet zo zwaar: “onze Lieve Heer vindt het niet erg als niet alles gaat zoals het hoort”.’

Het vanzelfsprekende geloof van haar moeder en het plichtmatige van haar vader, vertaalt zich bij Liesbeth in zorg. Noem haar naam en iedereen weet: die zorgt voor de zieken in de parochie. Ze is er als het levenseinde nadert. Ze slaat een arm om hen heen, luistert, en zegt dat het goed is. En ze is vaak te vinden in de parochie. ‘Het is belangrijk dat de kerk blijft bestaan, dat mensen elkaar ontmoeten’, vindt Liesbeth. Daarom zingt ze in het “rouw- en trouwkoor”, ontvangt ze op zaterdag bezoekers die de stilte zoeken en helpt ze bij het koper poetsen. Maar bovenaan haar lijstje staat het ziekenbezoek. ‘Niet officieel’, zegt ze nuchter, ‘er is een werkgroep, maar die bestaat momenteel uit één persoon.’

De verhalen van de mensen die ze kent van haar ‘laatste zorg’ kunnen een boek vullen. “Die en die wil niet meer in bad, kun jij het eens proberen”, is aanleiding voor een bezoek. Om niet meer weg te gaan voordat de laatste adem is uitgeblazen. Het gezamenlijke geloof bindt. “Als gij bij de hemelpoort staat, zeg dan maar tegen Petrus dat ik nog niet van plan ben om te komen”, zei ze vorig jaar tegen een stervende. “Dat is goed vrouwke, ik zal het hem zeggen”. De woorden, de taal die hen bindt, troost beiden: ook Liesbeth is ziek. Maar haar tijd is pas gekomen als ze niet meer kan zorgen. Zoals ze nu voor de weduwe zorgt. Arm in arm naar het kerkhof, samen naar de film te gaan. Het omzien naar nabestaanden gaat ver. ‘Ik ben zelfs een keer koppelaarster geweest’, vertelt Liesbeth lachend. ‘Ik heb een eenzame weduwnaar aan de vrouw gebracht. Hij was mij schijnbaar heel dankbaar, ik was getuige bij zijn huwelijk.’

De zorg is Liesbeth vertrouwd. Ze werd op haar achttiende verpleegster, werkte in de kraam en rolde daar vandaan in de thuiszorg. Toen de kinderen klein waren werkte ze onder schooltijd; de buurvrouw sprong in als ze buiten schooltijd moest werken. Ruim tien jaar geleden werd er weer een beroep gedaan op haar ervaring als verpleegster. Of Liesbeth, in het mooie Maltezer uniform, bedevaartgangers naar Lourdes wil begeleiden. Ze geniet ervan, vooral de eerste jaren, toen de reis nog per trein ging en het gezelschap elkaar op de heenreis al door en door leerde kennen. ‘Mensen gaan niet meer naar Lourdes in de verwachting genezen te worden’, zegt Liesbeth, ‘die tijd is voorbij. Maar de troost die zieken daar ervaren is elke meimaand weer geweldig om mee te maken. Het zorgen voor gelovigen is voor mij: het samen delen dat je vertrouwt dat het goed komt. Dat er eeuwige rust is, geen verdriet, geen pijn. Dat er altijd iemand is die over jou waakt.’

Ziekte overkomt je

‘Ik zou niet zonder kerk en religie kunnen. Het zou maar kaal zijn. Als je ’t helemaal in je uppie zou doen, weet ik niet of je zo standvastig, zo vol vertrouwen zou blijven. Dan ga je mee met de mensen die zeggen: “waarom gebeurt dit en waarom dat?”. Dat vraag ik me niet af. Verdriet en ziekte overkomen je, je moet het aanvaarden, een plek geven. “Het is zoals het is”, heb ik geleerd van onze meditatieleraar, die ook het lied schreef: “Je naam is geschreven in de palm van zijn hand”.

Liesbeth Bogaerts-Pijnappels overleed op 20 oktober 2014