Boerenzoon in de politiek

“Kees kan goed leren”. Dat werd op verjaardagen heel wat keertjes door de ooms en tantes verteld. “Boer kan je altijd nog worden”, voegden ze eraan toe. Zodoende ging Kees van Drunen vanuit Rossum naar het atheneum in Zaltbommel en daarna naar de Landbouw Hogeschool in Wageningen. ‘Ik twijfelde nog of het geen diergeneeskunde moest worden. Maar daar heb ik uiteindelijk niet voor gekozen. We hadden thuis twee pony’s die voortijdig dood gingen, de tweede nadat zij een veulen had gekregen. Dat gaf de doorslag: ik koos voor tuinbouw.’
Kees komt uit een boerenfamilie. Het meewerken ging vanzelf. ‘Mijn broers en ik gingen niet naar de kleuterschool, tot ons zesde waren we thuis. Van meet af aan waren we buitenjongens: spelen op het erf, meewerken op de boerderij. De koeien in de wei ophalen als mijn vader moest melken. Vanaf mijn zesde, zevende reed ik op de trekker op het land en zelfs op de weg. Ik denk dat ik daarom zo gek ben op oude trekkers: toen onze kinderen nog klein waren, hing ik er een Pipowagen aan en reden we fluitend naar de Achterhoek. Bij ons thuis gingen we niet met vakantie: in de hooitijd moest het hooi worden gepakt, opgeladen op de wagen en opgestapeld in de schuur. Dat was zweten onder het hete golfdak, want met hooien was het altijd mooi weer. Maar ik heb er nooit een hekel aan gehad. Je deed het samen met je vader, je broers en de buurjongens en andersom hielp jij de buren. Dat was het leuke.’
Voor Kees is niet snel iets vanzelfsprekend. Hij had dan wel gekozen voor een agrarische studie, maar wat wil je met die opleiding doen? ‘Ik twijfelde. Het agrarische vak is niet perse duurzaam. Voor het telen van tomaatjes wordt er heel wat gas verstookt. Wilde ik dat wel? Pas de laatste maanden van mijn studie nam ik een besluit: ik koos voor het agrarisch onderwijs, het opleiden van leraren. Educatie van jonge mensen die twee jaar jonger waren dan ik, en van doorgewinterde vakmensen die twee keer zo oud waren als ik. “Jongen, je leert het nog wel, we slepen je er wel doorheen”, plaagden ze mij. Ik heb vijftien jaar, met veel plezier, voor de klas gestaan.’
‘Toen ik veertig werd besefte ik: de wereld is groter dan dit. Als ik ook nog wat anders wil, moet ik ’t nú doen. Het werd het ministerie van LNV, dat Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit met elkaar wilde verbinden. Na een hoop reorganisaties valt landbouw tegenwoordig onder Economische Zaken; economische groei heeft prioriteit. Op de tweede plaats komt gelukkig nog verduurzaming. Ik werk nu bij de directie die zich bezig houdt met financiële regelingen. Mijn netwerk is sindsdien uitgebreid met bankiers! Ik houd mij bezig met vragen als: komen onze regelingen vooral ten goede aan de land- en tuinbouw, of aan de banken? Aan groene ontwikkeling, waterkwaliteit, dierenwelzijn, of aan in investeringen in meer wegen en gebouwen? Ik wil er aan werken dat Nederland duurzamer wordt, maar ik ga het niet verabsoluteren. Zo werkt het niet bij de overheid, het is daar niet zwartwit goed of fout. Ik probeer een weg te vinden om het beter te maken. Ik kan het niet naar mijn hand zetten, en dat hoeft ook niet.’

Gemeenteraadslid
Een baan bij het ministerie kwam voor Kees van Drunen niet uit de lucht vallen. ‘Politiek bestuur had altijd mijn interesse. Toen mijn broer en een paar medestandsters in 1988 een lokale afdeling van GroenLinks oprichtten, vroegen ze mij of ik mee wilde doen. Daar voelde ik wel voor. Inmiddels is Rossum opgegaan in de gemeente Maasdriel en ben ik fractievoorzitter.’ Bij de laatste gemeenteraadsverkiezingen verloor GroenLinks een zetel: Kees is op dit moment het enige raadslid. ‘Gelukkig is er een actieve steunfractie; in mijn eentje zou ik het niet redden.’ Zijn thema’s? Ruimtelijke ordening en milieu. ‘Er mag best een stukje meer waardering zijn voor de groene ruimte, niet alles hoeft een economisch doel te hebben. De natuur moet zich ontwikkelen, ze moet ademen. Mijn ideeën over het bijdragen aan Gerechtigheid, Vrede en Heelheid van de schepping, vind ik het beste passen bij GroenLinks. Bij landelijke grote partijen zie je dat de kopstukken zich pas inzetten voor “sociaal“ of “groen” als ze niet meer politiek of bestuurlijk actief zijn. Denk aan Van Agt, Lubbers, aan Wijffels. Jammer. Daarom vind ik het niet zo gek om bij een kleine partij te zijn. Met een klein beetje goede invloed kun je al heel veel doen.’

Kees’ voedingsbron is de Bijbel. ‘De Bijbelschrijvers roepen op om te kiezen waar je voor staat’, zegt hij. Je kunt niet tegelijk God en de Mammon dienen, is, wat hem betreft, één van de helderste Bijbeluitspraken. ‘Ik kom uit een echt Gereformeerd nest, het is mij met de paplepel ingegoten, maar met de leerstelligheid kon ik niet zo goed uit de voeten. Het studentenpastoraat in Wageningen heeft mij geholpen er over na te denken. De Bijbel is geen geschiedenisboek, je moet de verhalen niet als historische waarheid zien. Ik ben geraakt door de wijsheid in de Bijbelverhalen. Kijk eens naar wat nu actueel is, de gevolgen van de 24-uurs economie. Dat hebben mensen al eeuwen geleden doorzien en dat inzicht hebben ze toegeschreven aan God. En de Bergrede van Jezus: die nodigt uit om er echt iets mee te doen (“…Gelukkig wie hongeren en dorsten naar gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden. … Gelukkig de vredestichters, want zij zullen kinderen van God genoemd worden…”). “Gerechtigheid, vrede en heelheid van de schepping”, de oproep van de Wereldraad van Kerken, dat zijn kernbegrippen, daar voel ik mij mee verbonden.’

Het gezin Van Drunen telt vier zoons die, zoals zoveel jongeren, geen van allen meer kerkganger zijn. Kees staat er niet van te kijken. ‘Er waren tijden dat ook ik er niet zoveel raad mee wist, maar de band met een aantal mensen heeft mij geholpen de kerk niet los te laten. Nu is de PKN een thuis waar ik mij voor inzet. Ik maak me over onze jongens niet heel bezorgd. Mijn vader en moeder waren geen grote praters, toch hebben ze ons veel laten zien. Het sociale aspect was thuis de gewoonste zaak van de wereld. Je zorgde in het dorp voor elkaar. Het besef dat dat je vormt, komt pas later. Onze zoons zien hoe wij leven en hoe mijn broers, die het tuinbouwbedrijf van mijn vader hebben overgenomen, zich inzetten voor het milieu. Nu ze studeren wordt het wat minder, maar in de zomervakantie, het hoogseizoen van de aardbeienpluk, werkten onze jongens hard mee.’

Precies op dit moment, een zaterdag in januari, stapt één van de studerende zoons op zijn fiets: hij gaat werken bij zijn oom. Kees: ‘Het komt wel goed met de jongens. Dat vertrouwen is ook een geschenk van het geloof.’