Geloven betekent niet dat je achter een gesloten deur moet blijven  

‘Ik sluit mijn dagelijkse gebeden vaak af met Al-hamdoelillah, “ik ben tevreden”. Ik kom gelukkig niets tekort. Ik heb een gezin, familie, een baan, een godsdienst – wat wil je nog meer? Als je in de islam ergens mee zit, kun je een smeekgebed uitspreken. Een smeekgebed is geen verplicht gebed; je spreekt het uit voor jezelf.’

Faiza, geboren in Marokko en op haar dertiende geëmigreerd naar Nederland, wil graag dat ook haar drie kinderen vijf keer per dag bidden. Dat komt er niet altijd van. ‘Het is ook de tijd, ze moeten zoveel: leren, sporten, afspreken met vriendjes of vriendinnetjes. Ik ben al blij dat ze zaterdag en zondag twee uurtjes naar de moskee gaan. Daar leren ze de Koran en het Marokkaanse alfabet, anders kun je de Koran niet lezen. Soms mopperen ze. “Nu mopper je, later ben je blij, net zoals ik”, zeg ik dan, “je hebt de Arabische taal nodig voor het gebed en voor als je later naar Mekka wilt. Als je de Koran niet kent, kun je geen moslim zijn”. Mijn dertienjarige zoon, volop in de pubertijd, accepteert dat. Natuurlijk wil hij moslim zijn.’‘Ik kreeg les in Marokko. Van jongs af aan gingen we naar de Koranschool bij de moskee. Maar daar leer je niet de betekenis, wat houdt het in, hoe is het ontstaan. Je doet wel aan vasten en bidden, maar waarom eigenlijk? Dat is nog steeds zo. We hebben het er wel eens met de ouders over: de Koranschool in Zaltbommel kan er wel wat meer aan doen, vinden we.

Als je ouder wordt ga je lezen, naar inhoud zoeken. De boeken lees ik in het Nederlands. Ik leerde de taal toen ik met mijn moeder, twee zussen en twee van mijn broers in het dorp Dreumel (daar werkte mijn vader) ging wonen. Direct daarna ging ik naar het vervolgonderwijs, de lbo. Dat was een uur fietsen, dat hadden we nog nooit gedaan! We spraken nog geen woord Nederlands, maar de taal leren ging snel, we hadden een heel goede juf. Ik ging ook meteen werken. Vanaf mijn dertiende was ik vakkenvuller bij Albert Heijn. Later ging ik kersen plukken en werkte ik in een restaurant. Ik moet er niet aan denken geen werk te hebben!’

‘Na de lbo deed ik de mbo-opleiding “Helpende”. Ik liep stage in het Bommels Gasthuis. Ik was nog nooit in Zaltbommel geweest. In de pauze liet een collega mij de stad zien en liepen we even binnen bij de Marokkaanse winkel van Aziz. Zo heb ik hem leren kennen – en dat is altijd gebleven.’
Faiza pauzeert even. Liefde of niet, studie en werk gingen door. ‘Ik heb een leuke tijd gehad in het Gasthuis. Ik heb dingen gauw onder de knie; ze vroegen mij om er te komen werken. Maar dat mocht niet, als stagiaire, de docenten gaven geen toestemming.’

‘Nu werk ik bijna zestien jaar in een verpleeghuis in Ammerzoden. Toen ik er kwam was ik de enige Marokkaanse, dat ben ik nog steeds. Ze mogen mij graag. Ik ben behulpzaam, ook rondom mijn familie; dat komt veel voor in de islam, we helpen elkaar. Mijn collega’s zijn aardig. Als het ramadan is, zijn ze zo lief voor me, dan hoef ik niets zwaars te doen. Met het Suikerfeest neem ik iets lekkers mee en Marokkaans eten. Ik deel wat ik heb, ik ga niet eten terwijl zij toekijken. Als ik nog honger heb, neem ik thuis wel wat.
Toen de oudste nog klein was, werkte ik fulltime; mijn lieve schoonmoeder paste op. Met drie kinderen kan dat niet meer, de kinderen moeten na schooltijd nog zoveel. Ik werk nu ‘s avonds, twaalf uur in de week.’

Faiza voelt zich een vrij mens, net zoals haar man Aziz. ‘Geloven betekent niet dat je achter een gesloten deur moet blijven. We gaan rustig een weekendje naar Maastricht, Brussel of ergens in Duitsland. We hebben er de ruimte om te bidden. Je kunt alles eten, op varkensvlees na. Geloof houdt ons niet tegen, als je maar geen dingen doet die de islam verbiedt. Naarmate je ouder wordt, ga je meer de islam zoeken. Aziz doet al jaren op vrijdagmiddag de winkel dicht om naar de moskee te gaan. Het vrijdaggebed in de moskee is 27 keer meer belonend dan wanneer je alleen bidt!

Zelf bid ik meestal thuis. Als ik de kinderen naar school heb gebracht ga ik eerst bidden, anders voelt het niet goed. De kinderen stellen het steeds uit, zeggen: ja, ja, ik bid straks wel. “Als de wedstrijd voorbij is, kun je geen wedstrijd meer spelen”, zeg ik vaak. Dan moeten ze lachen. De jongens zitten op voetbal, ze begrijpen heel goed wat ik bedoel.’