Leven uit verwondering
‘Op een gegeven moment ben ik gaan leven vanuit verwondering. Toen ik uit verwondering ging leven, dacht ik: monnik zijn is de beste manier om die verwondering gestalte te geven, om die vast te houden.’ Leven uit verwondering is voor monnik Bertus Bus een dagelijks Leitmotiv. Maar de ruim zestigjarige heeft een lange weg afgelegd voordat dat ‘gegeven moment’ was aangebroken.
Het leven van Bertus Bus is getekend door een moeilijke start. Hij vertelt er zacht en ingehouden over. ´Ik werd thuis zwaar mishandeld. Toen ik een jaar of acht was, ben ik opgevangen door familie. Mijn tante verzorgde mijn wonden. Maar geestelijke wonden helen daardoor niet. Daar had men in die tijd nog geen kijk op. Een lichamelijk en geestelijk verwaarloosd kind kan zich niet hechten. Gebrek aan oervertrouwen, daar heb je levenslang last van.’ Bertus sloot zich af voor de buitenwereld, hij zweeg. Zijn middelbare schoolopleiding schoot er nagenoeg bij in; dat compenseerde hij later via avondopleidingen. Die deed hij tijdens zijn baan bij de Balatumfabriek in Huizen, waar hij op zijn zeventiende ging werken. ‘Ik was gewend in stilte mijn gang te gaan. Op een gegeven moment merkte een collega dat er iets aan de hand was. Hij trok zich mijn lot aan en heeft mij geholpen meer zelfvertrouwen te krijgen. Ik kreeg binnen het bedrijf een baan met meer verantwoordelijkheid aangeboden en voelde mij gewaardeerd. Het was het begin van een wonderlijke ontdekking. Elke keer als ik dreigde vast te lopen in mijn leven, kwam er iemand op mijn pad die mij verder hielp.’
‘Ik werd actief in de parochie, bij het centrum voor diaconie. Diaconie, iets doen voor naasten die dat nodig hebben, heeft mij altijd geboeid. Mijn inspiratiebron was en is nog steeds pater Damiaan, die op Molokai in Hawaï werkte, een eiland waar melaatsen naar toe werden verbannen. Ik wilde ook iets voor mensen doen … en voor God. Ik begreep dat God liefde is, maar wat dat was, kon ik toen nog niet omschrijven.
Vanuit mijn functie bij de diaconie woonde ik parochievergaderingen bij. Omdat ik bang was voor contacten kwam ik gewoonlijk twee minuten voor aanvang aan en vóór de sluiting van de vergadering zat ik al met mijn tas in de hand klaar om te vertrekken. Dat riep natuurlijk vragen op. Een vrouw, Angela heette ze, sprak mij een keer vóór de vergadering aan. Voor het eerst van mijn leven, ik was toen een jaar of 25, heb ik het verhaal over mijn jeugd verteld. Dat was een enorme opluchting. Mijn zwijgzaamheid werd doorbroken.’
Na een verbroken relatie besefte Bertus dat hij hulp moest gaan zoeken. ‘Ik heb zes jaar intensieve therapie gehad. Dat was in het Gooi, in de buurt van Laren, een prachtige streek. Op een gegeven moment, toen ik naar huis fietste, zag ik de bomen in blad staan, zag ik bloemen bloeien, zag ik hoe mooi alles was. Een wereld ging voor mij open. Ik verwonderde me.’
‘Ik wilde uit die verwondering gaan leven. Ik heb gewacht tot ik wat vrijer was en heb mij toen opgegeven voor de weekend-priesteropleiding in Bovendonk, in Brabant. Een paar jaar later ben ik op zoek gegaan naar een religieuze orde waar ik mij zou thuis voelen. Via een broeder van de Salesianen, een congregatie die zich bezighoudt met de opvoeding van verwaarloosde jeugd, kwam ik in contact met een Franciscaanse gemeenschap die destijds achter de Mozes en Aäronkerk in Amsterdam woonde. De ideeën van Franciscus raakten mij en ik informeerde of ik kon intreden. Maar zij stelden als voorwaarde dat ik moest stoppen met de priesteropleiding. Dat wilde ik niet, ik wilde mijn studie afmaken. En ik vroeg mij af: ben ik wel geschikt voor het gemeenschapsleven?’
Weer gebeurde wat Bertus al eerder had ontdekt: op een belangrijk moment in je leven kom je iemand tegen die je verder helpt. ‘Ik had mij verdiept in Franciscus en ik wist dat ik daar iets mee wilde doen. Ik was het weekend in Bovendonk. Op die zondag versliep ik mij en ging voor een verlaat ontbijt tegenover een student zitten. We kwamen aan de praat en hij vertelde dat hij lid was van de orde van de Kapucijnen. “Kapucijnen zijn van oorsprong radicale volgelingen van Franciscus”, vertelde hij. “Zij dragen hun idealen actief uit en daarnaast zijn ze contemplatief, hebben ze een meditatieve levenshouding”. Dat laatste sprak mij vooral aan. Daarnaast was het voor mij een openbaring dat je kon studeren én Kapucijn kon zijn. Binnen een half jaar ben ik ingetreden bij de Orde van de Kapucijnen. Na een vormingsjaar in Eindhoven en een jaar in Brussel vond ik mijn thuis in een klooster in de Jordaan.’
‘In het Kapucijnen klooster woonde ik vooral samen met broeder Frans. Hij was en is mijn medebroeder en vriend. Hij heeft mij enorm geholpen met mijn opengaan. Het duurde lang eer ik zelfstandig een overweging kon schrijven voor de diensten in de kloosterkerk, ik twijfelde bij elke letter, vroeg mij af of ik er niet iemand mee zou kwetsen. Frans vond het geweldig dat ik contact legde met religieuze groepen die actief waren in Amsterdam, zoals de zusters van Moeder Teresa. Daar ging ik heen op zaterdagochtend. Eerst naar hun kapel, bidden en danken voor het voedsel dat zij bereidden, en daarna helpen met aardappels schillen. Ik vond het prachtig iets te kunnen doen voor de dak- en thuislozen. Het besef op een plaats te zijn waar religieuzen zonder financiële middelen in staat zijn bijna dagelijks een maaltijd te bereiden voor zeventig mensen! Ik vond het een wonder. De zusters kregen aardappelen van een tuinder en aan het eind van de dag liepen ze de markt af op zoek naar restanten; ze kregen bij elke groentekraam wel wat. Groepen die te gast waren in ons klooster liet ik graag het werk van de zusters zien.
Ik was inmiddels afgestudeerd, maar de priesterwijding kwam later, in 1997. Het had pas haast toen de medebroeders in het klooster de tachtig waren gepasseerd en het de vraag was hoe lang ze het nog vol zouden houden.’
Een droevig moment was, toen Bertus en zijn medebroeders in 2004 te horen kregen dat het klooster in de Jordaan binnen een half jaar zou sluiten. Met pijn in hun hart verlieten ze de plek waar ze vol overgave konden leven volgens de idealen van Franciscus. De broeders Frans en Bertus verhuisden naar het Kapucijnen klooster in ’s Hertogenbosch. De vriendschap, hoeveel ze ook verschillen in leeftijd – broeder Frans is inmiddels 96 jaar – is blijvend. Elk jaar gaan ze samen een weekje naar Parijs. ‘Parijs is indrukwekkend. Omdat we allebei van mensen houden, wandelen we langs de boulevard en genieten we van de mensen die we zien. En de kerkdiensten van de stadsmonniken inspireren ons. Frans en ik hopen dat we dit nog een paar keer samen kunnen doen.’
Het leven in een religieuze gemeenschap doet Bertus goed, maar hij wil zich in Den Bosch niet beperken tot de diensten in de kloosterkerk. ‘Omdat ik graag optrek met mensen die mij inspireren en voor wie ik iets kan betekenen, ben ik op zoek gegaan naar een plek waar ik dat kan invullen. Ik ben in 2005 als pastor terecht gekomen in de Bommelerwaard, niet ver van het klooster.’
Bertus Bus is een geliefd pastor. Ook hier legt hij contacten met mensen buiten de kerk. Gelovigen en niet-gelovigen luisteren graag naar zijn ervaringen en vinden in hem een luisterend oor.
‘Mensen ontroeren mij. Ziekte en dood, dat draag je mee. Ik heb geen knopje waarmee ik het verdriet kan uitschakelen; ik probeer er mee om te gaan. Bij een ziekenzalving van een jong mens kun je niet zeggen: God is aanwezig. Hoe kun je dat zeggen bij zoveel verdriet? Ik probeer God ter sprake te brengen door te luisteren. Ik luister naar de mensen, naar hun ervaring. Zij kunnen vertellen wat de impact is van hun ziekte, van hun verdriet. Ik toon nabijheid, spreek het vertrouwen uit dat de zieke wordt opgenomen in de liefde van God. Ook bij de doop blijf ik dicht bij wat mensen ervaren. Ik nodig de doopouders uit iets persoonlijks te zeggen. Het helpt dat ik hen een liturgietekst kan voorleggen die gegroeid is in mijn jarenlange ervaring met dopen, wat mensen daarover zeggen.
In de huidige kerk mis ik vaak de verwondering en het vertrouwen in mensen. De leiding van de kerk zou meer oog moeten hebben voor hoe mensen het geloof beleven. Ik gun ieder mens zijn eigen geloofsbelijdenis.’
‘Monnik zijn betekent voor mij: voeding geven aan mijn verwondering, daar komt alles uit voort. Elke dag bij het opstaan zeg ik tegen mijzelf: vandaag wil ik monnik zijn. Elke dag probeer ik er het beste van te maken en de liefde van God door te geven. Om half zes begin ik met een stil gebed. Daarna lees ik een spirituele tekst. Geloof is overgave, het gevoel dat je gedragen wordt. Dat geeft mij de kracht om een mens te kunnen zijn met andere mensen, de wereld houdt niet op bij de kloostermuren. Het kloosterleven is mijn basis om in de parochie te kunnen werken.’
Franciscus van Assisi
Bertus Bus is gehecht aan het beeld van Franciscus in de parochiekerk van Zaltbommel. ‘De heilige Franciscus is bij velen, zelfs bijna 800 jaar na zijn dood, bekend door zijn liefde voor de natuur, voor de dieren en voor de mensen. Eén van de belangrijke gebeurtenissen in het leven van Franciscus is een ontmoeting met een melaatse. Hij omhelsde hem en de melaatse beantwoordde dit gebaar met een vredeskus. Is dat niet prachtig?’. ‘Dit is iets waar ik uit leef’, vervolgt Bertus Bus: ‘Franciscus zakt neer bij het kruis van San Damiano en vraagt God: “Hoe moet ik verder?”. “Herstel mijn kerk”, zegt God. Nadat Franciscus het vervallen kapelletje had opgeknapt, drong het tot hem door dat het niet daarom ging, maar om het herstellen van de moraal van de kerk. Hij richtte een beweging op van arme en ongeletterde broeders en zei tegen hen: “doe het goede”.’
Kapucijnen
Bertus Bus behoort tot de minderbroeders Kapucijnen, die in de zestiende eeuw zijn voortgekomen uit de in 1223 opgerichte beweging van Franciscus. Deze beweging kreeg veel aanhangers, maar dreigde in de loop van de eeuwen af te dwalen van het oorspronkelijke ideaal. Bertus Bus: ‘In 1528 komt een aantal broeders samen op één van de toppen van de Apennijnen. Het zijn broeders van de kluizenarijen die een eenvoudige pij dragen en voortdurend bidden. Als de pest uitbreekt komen de broeders de kluizen uit en mengen zij zich onder de pestlijders. Kinderen roepen hen na om de capuchon die ze dragen, capuccio. Vandaar de naam. Ik zelf draag ook een pij met een capuchon.’