Opnieuw

Twee Belgen op doortocht – fietsend, licht bepakt, helder van geest. Hun route was een rit door de waterlogica van Nederland: langs de IJssel, door het lage land omhoog naar Groningen, dan over de Afsluitdijk, dwars door Noord- en Zuid-Holland. En nu, even stilstaan in Rotterdam.
De Hoogwaterwinkel trok ze aan – niet als toeristische bezienswaardigheid, maar als knooppunt van betekenis. Ze vinden Nederland ‘heel schoon’. En dat bedoelen ze niet als compliment over poetswerk, maar als iets fundamenteels: een land waarin orde, controle en afvoer elkaar in een precair evenwicht houden.
“We reden langs een kanaal, en het water was gewoon… hóger dan ons fietspad,” zegt de een. “Dat kan ik maar niet in mijn systeem krijgen, hé.” Zijn handen tekenen een horizontale lijn in de lucht, evenwijdig aan zijn verbijstering. Ze lachen erom, maar het is geen grap. Het is een knik in hun logica. Een glitch.
Wat blijft hangen is hun vanzelfsprekende levenshouding: geen auto, vegetariërs, vakanties dichtbij. Ze dragen hun bewustzijn niet uit als statement, maar als gewoonte. Als iets wat je gewoon dóet. Een prettige vorm van bescheiden activisme.
We praten over water en over afwezigheid. Over hoe het mogelijk is dat je in een land leeft waar het niet regent maar wél overstroomt. Ze luisteren. Vragen. Laten ruimte. En vertrekken dan weer – op de fiets, vanzelfsprekend.
Soms zijn het de voorbijgangers die iets achterlaten. Niet door wat ze zeggen, maar door hoe ze kijken. Alsof het landschap zich even door hun ogen opnieuw aan mij toont.