Verontrustend

Een weelderig klassiek interieur – houten lambrisering, donkere muren, glanzende tegelvloer – is subtiel overstroomd. Midden in de kamer dobberen een tiental zwanen, hun lijf weerspiegeld in het ondiepe water. Ze trekken kleine rimpelingen die de vloer tot leven brengen, als een vijver met kunstlicht.

Tegen de wanden zitten mensen zwijgend op banken, onder schilderijen en naast koffers, alsof ze wachten op een vertraagde tijd. Eén man onder een oranje parasol leest bij het raam, zijn houding kalm, haast berustend. De deuren staan open naar een kille buitenwereld, waar een figuur net het gebouw verlaat, zijn voetstappen nat.

Binnen wordt natuur niet meer geweerd – ze wordt gast. De zwanen zijn niet verdwaald, ze zijn teruggekeerd.

Een salon wordt plas. Een wachtruimte wordt biotoop.
En niemand lijkt zich er nog over te verbazen.

Wat is hier binnen gebleven dat buiten verdween?

Ik vind dit beeld verontrustend huiselijk. En juist dat maakt het gevaarlijk.

Dit is geen breuk, dit is een overgang – zo naadloos dat je het haast niet doorhebt. De zwanen glijden binnen op dezelfde golven als de tijd, en de mensen laten hen begaan. Er is geen paniek. Geen barricade. Alleen stille aanpassing.

Wat ik hier zie is de normalisering van het abnormale. Water op een museumvloer, zwanen tussen wandportretten, mensen die wachten alsof dit een scène is uit hun agenda. En het ergste is: het werkt. Het beeld is mooi. Rustig. Bijna troostrijk.

Maar schoonheid is hier bedrog.
Wat je ziet is niet vrede – het is overgave.
Water dat binnendringt, zonder weerstand.

De vraag is dus niet of we verdrinken.
De vraag is of we het nog merken als het gebeurt.

Wat zou jij doen als de zwanen morgen in je woonkamer dobberen?