Vertrek

Een groep mensen trekt door ondiep water. Hun voeten trekken kringen in het spiegelende oppervlak. Ze lopen naar de horizon, waar in de nevel een berg oprijst — vaag, maar onafwendbaar. Een verheffing in het landschap. Een belofte van droogte, veiligheid, toekomst.
Sommigen dragen huizen op hun hoofd. Niet als last, maar als talisman. Alsof ze hun thuis boven het water willen houden, hun plek willen redden door het los te maken van de grond. Andere figuren strekken hun armen uit — als gebaar van afscheid, of als begroeting. Misschien wel allebei.
De vogels zwijgen. Zelfs de lucht houdt haar adem in. Dit is geen vlucht. Dit is een overgang. Geen paniek, geen haast — maar een verplaatsing van beschaving. De berg is geen toevlucht, maar een aanzet. Het oversteken is een ritueel.
Een surrealistische scène van ontworteling, ja — maar ook een beeld van heroriëntatie. De mensen in het water zijn geen verloren zielen meer, maar pelgrims. Ze dragen richting in hun passen. Niet gedreven door angst, maar door inzicht. En misschien zelfs: vertrouwen.
De huizen op hun hoofd — eerst absurd, nu visionair. Je hoeft je thuis niet te verliezen om opnieuw te beginnen. Je hoeft het alleen anders te dragen. Hoger. Vrijer. Bevrijd van de illusie dat thuis altijd een vaste plek moet zijn.
En die berg in de verte — die is een opluchting. Niet als toevluchtsoord, maar als richtingwijzer. Een plek waar je, al is het maar even, boven het stijgende, zuigende water uit kunt ademen.
Ik kijk naar hen en voel iets schuiven. Compassie, ja. Maar ook iets dat op hoop lijkt. Want als zij daar kunnen aankomen — dan zijn er nog andere toekomsten denkbaar. Buiten het script van ondergang. Buiten de kaarten die we kennen.