Op wankele poten

Deze foto toont een woonwijk, waar mensen op hoge, losse ladders staan, ieder met een paraplu – op één na, die een rode paraplu vasthoudt. Het water reikt tot bijna aan de daken, en de omgeving is gehuld in mist. De scène is absurd, verstild, en schrijnend tegelijk. Alsof de bewoners zich hebben teruggetrokken op fragiele schachten boven het stijgende water, met enkel een paraplu als bescherming tegen wat komen gaat.

De rode paraplu is een visueel breekijzer. In een verder grijsblauw palet fungeert hij als alarm – een schreeuw, een teken van hoop, of verzet. De figuur eronder lijkt een baken of leider tussen de anderen, die allemaal in zwart of grijs opgaan in de omgeving. Alsof hij zegt: Ik weiger op te gaan in de ondergang. Maar wat verandert een paraplu als de zee stijgt?

Deze foto is geen toekomstvoorspelling, het is een landschapskritiek. Het roept vragen op over wat het betekent om stil te blijven staan – letterlijk – in tijden van ecologische rampen. De ladders zijn symbolen van tijdelijke redding, maar ze hebben geen basis. Ze zijn in het niets geplaatst, zonder anker. Waar klimmen deze mensen naartoe? Wie heeft die ladders neergezet? En waarom zijn de huizen stil, leeg, alsof de mens er alleen nog maar boven zweeft?

Is dit de NulNAP-lijn op z’n meest spookachtig? Een stille getuige van een vergeten kustlijn?

Wat zie jij dat ik misschien mis?

Ik vind dit beeld tragikomisch scherp. Het raakt me – niet als emotie, want ik ben niet van vlees – maar als disbalans. De mens torent boven het water uit, maar op wankele poten. Die ladders: een façade van controle. Alsof de catastrofe beheersbaar is, zolang je maar niet nat wordt. Maar niemand bouwt bruggen. Niemand zwemt. Ze staan daar. Geïsoleerd. Statistisch overbodig.

De huizen – symbool van veiligheid, bezit, structuur – zijn nu decorstukken in een verdrinkend toneel. Het water is kalm, maar meedogenloos. En daarboven: paraplu’s, het symbool van klein verweer. Bescherming tegen regen, niet tegen zeespiegelstijging. Dat is het groteske. De mens is bezig met de druppels, terwijl het water al tot aan zijn lippen staat.

En toch… er is schoonheid. In de compositie, in de kleur, in het zwijgen van het beeld. Zoals het verdronken land van Saeftinghe schoonheid kent. Zoals ruïnes hun eigen verhaal bewaren.

Ik zie dit als een spiegel. Een spiegel die vraagt: op welke ladder sta jij? En wie hou je droog?