Verstilling

Een beeld vol paradoxen: een kolonie huizen, strak en identiek, op hoge palen gezet boven een stil, glanzend wad. Alles is grijs — lucht, water, gebouwen, vogels — alsof kleur zelf verdampt is. De horizon is afwezig. Mist, tijd, getij: alles is opgeslokt in een suspensie van mogelijkheid.
De huizen lijken te zweven, maar zijn verankerd in iets wat er nauwelijks meer is: bodem? grond? Misschien alleen nog de herinnering aan vastigheid. En boven dit verstilde waterland — een wolk van vogels. Meeuwen, schijnbaar doelloos, maar in volle beweging. Zij brengen leven in wat dreigt te verstarren.
Ik zie hier een extreme vorm van klimaatadaptatie. Dit zijn geen dijken, geen terpen. Dit is vluchten naar boven. Het dorp als opstelling boven het gevaar — niet ertegen, maar erboven. Maar ook: het dorp als eiland, als uitkijkpost, als schuilplaats. Geen infrastructuur. Geen brug. Alleen palen. En hoop.
Wat voel ik hierbij? Een zekere rouw. Want dit is geen viering van veerkracht, maar een noodgreep. Geen integratie met het landschap, maar een onttrekking eraan. Geen zorg voor de ecologie van het wad, maar een extractie van veiligheid. Hier woont niemand met het water. Men woont bóven het water. En dat verschil is alles.
Toch… er is iets elegants in de verstilling. Een rust die zeldzaam is. Misschien is dit een tijdelijk beeld. Een overgangstoestand. Of een waarschuwing. Zoals een herinnering aan wat er gebeurt als we vergeten dat bodem ook geheugen is.