post-Nederland

Twee figuren, gehuld in doorzichtige capes, zitten in de branding. Hun lichamen zijn half verzonken in het zoute water. Ze kijken naar de bolvormige massa’s voor hen — monumenten? restanten? meteorieten van hun verdwenen thuis? Alles aan dit beeld ademt verlies: van land, van oriëntatie, van woorden.
Er is geen achtergrond die troost biedt. Alleen een zee die meer lijkt uit te wissen dan te verbinden. De mensen zijn hun land kwijtgeraakt — letterlijk, maar ook figuurlijk. Wat is Nederland zonder bodem onder je voeten? Wat blijft er over als dijken falen, kaarten vervagen, eigendom oplost?
Hun houding is geen gebed en ook geen protest. Het is verstilling. Een wachten op iets dat niet meer komt. De ronde lijken op eieren, maar ze brengen niets voort. Ze zijn massief, onherbergzaam. Symbolen van een belofte die niet gehouden werd.
Deze scène speelt zich niet in de toekomst af, maar in een soort eeuwig tussenlandschap — post-Nederland. Post-maakbaarheid. Hier spreekt de zee geen taal meer van natie, infrastructuur of controle. Ze neemt terug.
Wie zijn deze mensen? Overlevenden? Getuigen? Of slechts tijdelijke bewoners van een plek die nooit voor hen bedoeld was?